Samen thuis, samen uit

Samen thuis, samen uit

Als ik aan gelukkige momenten uit mijn vroegste jeugd denk, dan komt steevast de geur van groentesoep in mijn neus. Ik sta voor een raam op de eerste verdieping van het huis van opa en oma en kijk uit over de weilanden. Paarden, een paar veldjes mais, helemaal links de varkensstal waar het zo verschrikkelijk stonk (en waar mijn broer Jelmer altijd even bleef staan: “Dit is een gezonde lucht!” Dwarse eikel.) In mijn herinnering ligt heel ver weg de spoorlijn naar Nijmegen en daar weer achter ligt een niemandsland. Nou ja, moerassen, grasland, braakliggend terrein, zo ver ik kon kijken. En heel soms, als we in de zomer de hond gingen uitlaten (“Kijk oma, daar komt Sancho aan flapperen!”) dan staken we ook even het spoor over om bramen te plukken.  

Of ik sta naast mijn opa in het schuurtje, waar het ruikt naar geïmpregneerd hout. Hij, zwijgend rommelend in de laatjes onder zijn werkbank, vijlend aan een metalen steuntje in de bankschroef. “Wat ben je aan het maken opa?” …. stilte … “Goed kijken jongen.” En dan, op een voor mij onvoorspelbaar moment, want ik heb de indruk dat het al heel lang goed genoeg is, wordt het werkstuk uit de bankschroef gehaald, het laatste vijlsel er af geblazen, goed bekeken, en nogmaals in de bankschroef teruggezet. Nog een klein braampje. Nog eens losmaken, afblazen en nu is het blijkbaar goed. Dan sjokt hij uiterst kalm naar de garage, waar het nog veel beter ruikt: naar motorolie en tectyl. Het steuntje wordt met oeverloze precisie op de neus van de caravan gezet. Nu zie ik het pas: hij maakt een waterpasje op de neus van de caravan. Handig. Nooit meer klungelen met een knikker. Natuurlijk is het werkstuk nog lang niet klaar. Als het na montage perfect is, wordt het losgemaakt en in de schuur ontvet en geschilderd. Twee dagen later is het pas echt klaar. Dit proces heb ik in mijn jeugd vele malen meegemaakt. Als je denkt dat het goed is, dan kan het altijd beter. En perfect bestaat niet. Bij elke klus die hij zelf deed, of die hij later bij mij kwam inspecteren, was het commentaar steevast: “Ja, echt goed krijg je het nooit he…”. Hij had altijd gelijk. 

Natuurlijk bewaar ik aan mijn redelijk waardeloos verlopen jeugd in Deventer ook goede herinneringen. Maar weinig komt overeen met het prettige gevoel dat me altijd overviel als we over de N50, langs de afslag Oss/Heesch, motel Nuland en de altijd raadselachtige afslag Kruisstraat de Graafseweg op reden. Thuiskomen. Dat was de Wilhelminastraat in Hintham.

Ik snapte ook wel dat het niet eeuwig zou duren. Ik weet nog dat de eerste kantoren aan de overkant van het spoor gezet werden. Dat in de jaren daarna de paarden verdwenen. Eerst voor mais en volkstuinen. Later werden er woningen neergezet. Maar de geur van groentesoep bleef. En mijn opa die, inmiddels gepensioneerd, heen en weer sjokte tussen schuurtje en garage. Inmiddels was ik zo ver dat ik oma hielp met koken (anders waren de aardappels steevast ‘ietsjes aangezet’) en mijn opa met klussen. Samen zetten we een trekhaak onder zijn Honda Accord: “Nee Fries, eerst die bouten even afbramen, want anders gaan de moeren naar z’n grootje. Daarna locktite er op. En de hele boel moet in de tectyl, anders kunnen we er over een paar jaar weer een nieuwe onder zetten.”. Ik kan nog zó het gevoel oproepen dat ik kreeg (in 1991, dus ik was inmiddels 22!) toen hij zijn hand op mijn schouder legde en zei dat-ie het zonder mijn hulp nooit zo netjes voor elkaar had kunnen krijgen. Tijdens mijn diensttijd bouwde ik een paar zeer complexe luidsprekers. Hij bekeek de tekeningen en floot eens: dat was nog eens een mooi project. Samen puzzelden we aan de bouwtekening voor een carport bij oom Rob in de tuin. In de jaren die volgden, liet ik ideeën en tekeningen voor schuren, speelhuisjes en kasten altijd eerst aan mijn opa zien. En altijd was er een tip of een bezorgde blik: “Jongen, dat is te dun, dat houdt niet.”. Als mijn opa bouwde, bouwde hij voor de eeuwigheid. Als mijn opa er iets bij me ingeslepen heeft, dan is het wel dat het altijd beter kan: “Als je het niet goed wilt doen, dan moet je er niet aan beginnen.”. 

Ze hadden allebei weinig pretenties. Na armoede in de jaren dertig, ellende in de oorlog en een mislukt emigratieproject in de jaren vijftig waren ze tevreden met een goede baan voor opa, al vond-ie het werk bij de PTT maar niets. Het liefst was hij ingenieur geworden. Hij was dan ook apetrots toen mijn broer de HTS ging doen en afmaakte. Ze keerden elke cent om en hielden voldoende spaarcentjes over om in de jaren 80 lange reizen te maken met hun kleine caravan. Hoe spaarzaam ze ook waren, áls er iets gekocht werd dan was het altijd kwaliteit. Als ze iets deden, deden ze het goed.

Uiteindelijk kwam er een moment dat het eigen huis verlaten moest worden. Oma liet toch echt te vaak het gas aan staan. De trap werd te lastig. Het kleine huisje toch te groot. Het schilderen een te grote last. De tuin te veel werk. Ze gingen naar een aanleunwoning in de stad. Oma vond het prima. Het feit dat ze niet meer alleen warrig en chaotisch was, ging niet aan me voorbij. In 2004 probeerde ik haar te leren hoe een Senseo werkt (de koffie die ze altijd zelf opschonk, was inmiddels echt niet meer weg te krijgen) maar ondanks herhaalde pogingen wilde het niet lukken. Hier was sprake van iets anders dan knoppenangst en een slecht geheugen. Opa miste zijn oude loopje en zijn schuurtje. Hij kreeg er een computer voor terug. De rollen waren nu omgedraaid. “Friso, hoe flik je dat nu?” … “Goed kijken opa.”. Ik leerde hem hoe je een computer inricht, liet hem spelen met mijn smartphone, keek mee hoe hij zat te prutsen om een diascanner te installeren. Was trots op hem dat hij zelf Skype aan de praat kreeg. Zo kon hij lekker bellen met Rob in Spanje. 

Na een paar jaar merkte ik dat hij niet meer zo veel leerde. Zijn vorderingen namen af en hij begon dingen fout te doen, die eerder goed gingen. De oorzaak was duidelijk. Hij had geen tijd om het zich nog eigen te maken. Als ik bij ze langs kwam, dan had opa de groentesoep gemaakt. Oma zat te mijmeren over vroeger. Herinneringen gingen steeds verder terug en herhalingen werden steeds frequenter. Opa werd er een beetje gek van. Klaagde het laatste jaar dat zijn glaasje wijn hem niet meer smaakte. Ik nam aan dat dit kwam omdat hij zijn ei niet meer kwijt kon. Hij moest te veel voor oma zorgen en raakte daar gefrustreerd van, dacht ik nog.

Zes weken terug. Ik sta in mijn schuurtje (“Die dakbalken zou ik dikker maken jongen, dat gaat je zorgen opleveren als het sneeuwt.” Hij had gelijk…). Ik hanteer de beitels die ik van opa kreeg en die ik met zijn slijpsteen vlijmscherp houd. Ik kijk naar de hamer die hij (op de fiets, heen en weer 100 kilometer) in Rotterdam was gaan kopen. Goed gereedschap gaat meer dan een leven lang mee. In dat gereedschap is zijn ziel gaan zitten: je doet het goed, of je doet het niet. Mijn vader komt binnen. Oma is afgelopen week jarig geweest en ik had haar aan de telefoon: uiterst warrig. Mijn vader laat me een A4tje lezen. Uitslag van geriatrisch onderzoek, staat er boven. De uitslag blijkt de hele familie te verbazen, maar mij geenszins. Oma is fysiek best OK, maar hartstikke dement. Daarna vertelt mijn vader me dat bij opa leverkanker geconstateerd is. Bijna terloops, maar de bijzin “opa gaat dood” komt binnen als een rechtse directe. 

In de weken die volgen, ben ik zo vaak ik kan in Den Bosch. Opa lust geen groentesoep meer. Alleen nog maar bouillon. Dus maak ik soep en bouillon voor ze. Oma smult. Opa lepelt het naar binnen uit plichtsbesef. Niets smaakt hem nog, maar hij moet toch eten. Hij heeft namelijk nog één taak. Een euthanasieverzoek voor hem is al snel dichtgetimmerd, maar oma heeft al lang geleden aangegeven dat als pa er niet meer is, het leven voor haar ook geen zin meer heeft. Hij zal er voor zorgen dat ze samen zijn tot het einde. Afgelopen augustus waren ze 70 jaar getrouwd. Ze waren 82 jaar bij elkaar. Elkaars eerste vriendje & vriendinnetje. Volkomen met elkaar vergroeid. Als je oma een vraag stelde, keek ze altijd eerst naar opa. Hij was haar anker, haar meetlat, haar ijkpunt. Zonder zijn aanwezigheid zou ze binnen de korste keren gek worden van verdriet. Ze willen er samen uitstappen en opa belooft te wachten tot alles voor oma geregeld is. De hele procedure duurt uiteindelijk zes weken. Opa vermagert snel. Er zijn momenten dat ik langskom en gedurende een uur alleen maar uit hem weet te krijgen dat hij moe is, verschrikkelijk moe. Toch praten we veel. Het gaat over van alles, maar één ding is duidelijk. Het leven is klaar. Voor allebei. Het is mooi geweest.

Natuurlijk ben ik het in mijn hoofd met ze eens. Ik heb niets te eisen. Ben tenslotte 42 geworden en heb mijn opa en oma nog. Ik ken zat mensen die op deze leeftijd al één of meerdere ouders moeten missen. Maar het gevoel is er ook nog. Het is duidelijk dat ik opa en oma niet meer nodig heb in mijn leven. Maar ik heb ze de afgelopen jaren nog zo vaak zien glimmen van geluk. Als ik met Noor of Bram bij ze langs kwam, toen ik de eerste keer met de Lotus bij ze langs ging (opa pratend over de techniek van extruderen en plakken van aluminium, oma denkend dat ik miljonair ben) of samen met opa gebogen over de eerste tekeningen van het schuurtje waarin nu zijn gereedschap hangt. Dat gevoel wil ik niet kwijt. Het afscheid nemen lijkt hun bijna makkelijker af te gaan dan mezelf.

Afgelopen woensdag kwam eindelijk het verlossende woord. Donderdagavond zouden opa en oma samen hun laatste reis gaan maken. Woensdagmiddag was ik in Den Bosch. Opa voor het eerst in weken weer echt monter. Een last van zijn schouders. Is het goed zo? Ja, het is goed zo.

Donderdagmiddag kom ik samen met Jelmer bij ze binnen. Of we wat willen drinken. Jazeker, we pakken een biertje. Ik heb me één ding voorgenomen: opa en oma moeten een laatste avond hebben zoals ze zo graag hadden: familie er bij en gezelligheid. We moeten het leven vieren in plaats van over de dood te treuren. Opa zit te grijnzen. Oma neemt voor het eerst in járen een advocaatje. En daarna nog een. En nog een. Samen met oom Rob en mijn vader maken we er nog een gezellige boel van. Als de dokter zich aandient, is voor Jelmer en mij de tijd gekomen om afscheid te nemen. We lachen elkaar nog één keer toe. Zoals zo vaak tevoren. Oma is bijna opgetogen. Nog één keer op reis. Samen met haar held. Voor haar is dit het ultieme einde. Ze lijkt er echt gelukkig van en kent geen twijfel. Opa kent ook geen twijfel, maar vertrouwt me stiekem nog even toe dat hij het tóch jammer vindt dat hij niet meer zo veel van computers heeft kunnen leren, want “Hoe flik je dat toch allemaal?”. Op het laatste moment nog nieuwsgierig naar de laatste stand van techniek. Wil zien hoe ik de file-informatie op mijn smartphone tover. Hij knijpt me in mijn arm en zegt dat hij blij is dat hij zo lang van me genoten heeft. Dat kan ik alleen maar beamen. We knikken elkaar toe en ik vraag hem of hij denkt dat we elkaar nog weer zullen zien. Een vraag die ik de laatste tijd in diverse varianten gesteld heb. Steeds kwam hetzelfde gedecideerde antwoord. Nee, je moet het hier zien te doen en als het klaar is, dan is het klaar. Praktische gedachten gaan altijd voor romantiek. Ook op het laatste moment, wat de stap die ze een uur later samen zullen nemen, des te moediger maakt. 

Om een uur of acht zijn ze samen op bed gaan liggen en maakten ze met hulp van de dokter hun laatste reis. Hand in hand. Volgens sommigen prachtig, maar aan dat idee moet ik nog even wennen. 

Mocht je dus binnenkort bij me langs komen, zeur dan niet als je groentesoep te eten krijgt. Mocht je je binnenkort weer eens aan me ergeren als ik oeverloos blijf zeiken dat het beter kan, probeer er dan eens begrip voor op te brengen. 

Het zijn mijn genen. Ik ben er trots op.

WordPress Appliance - Powered by TurnKey Linux